Vuurwerk tijdens Groningens Ontzet 2005
Op
17 augustus van dat jaar (28 augustus volgens de
gregoriaanse kalender), en na een beleg van amper een maand gaf de bisschop zijn troepen opdracht zich terug te trekken.
De Bisschop werd (en wordt) in de volksmond Bommen Berend genoemd vanwege het veelvuldige gebruik van door kanonnen afgeschoten bommen, voor die tijd het modernste wapentuig, waarmee aanzienlijke schade werd aangericht binnen de stadsmuren.
[bewerken]Historische context
De prins-bisschop van
Münster meende aanspraak op de gebieden in en om Groningen te kunnen maken omdat deze ooit tot zijn bisdom hadden behoord.
De Ommelanden maakten tot de instelling van het
bisdom Groningen, in 1559, kerkelijk deel uit van het bisdom Münster.
Westerwolde maakte kerkelijk geen deel uit van dat bisdom, maar was wel deel van het
wereldlijke prinsbisdom. De jonge Nederlandse Republiek werd in 1672 van alle kanten aangevallen en zo zag hij zijn kans schoon het "onbeschermde" noorden aan te vallen om zijn
aanspraken hard te maken.
[bewerken]Voorgeschiedenis
Reeds in
1665 had de Bisschop van Münster een inval gedaan in Westerwolde (het gewest dat het langste toebehoorde aan het bisdom Münster). In de grensdorpen Walchum, Dersum en Heede werden de Munsterse soldaten gelegerd. Aangezien de legerleiding op de hoogte was van de verraderlijke moerassige landen in de grensgebieden en de Nederlandse tactiek van het
inunderen (= onder water zetten) van deze gebieden, verzonnen zij een list om naar de Westerwoldse dorpen te komen. Vermoedelijk richting
Sellingen, via de
Hasseberg, maakten zij een enkele kilometers lange kunstmatige weg door het drassige gebied. Zij gebruikten hiervoor rijshout, schuurdeuren, palen en allerlei ander materiaal. Alvorens verder te trekken naar de vestingen
Bourtange en
Winschoten en het
huis te Wedde, maakten zij kwartier in het dorpje
Jipsinghuizen, om precies te zijn op en om de natuurlijke hoogte "de Spinberg".
Een (naar verhouding klein) garnizoen uit Bourtange, wist de overrompelde Munsterse troepen weg te jagen zodat zij halsoverkop terug moesten vluchten door het moeras. Nadien maakten de Bourtanger soldaten de gefabriceerde weg onklaar door het in brand te steken. Dat het garnizoen uit Bourtange deze overwinning behaalde was mede te danken aan koster Willem Maartensz. uit Vriescheloo. Het verhaal wil dat hij bij aankomst van het garnizoen uit Bourtange in Jipsinghuizen op zijn trompet zó hard het
Wilhelmus speelde, dat de Munstersen dachten dat zij door een heel regiment Nederlandse troepen waren omsingeld. Aangezien zij hun wapens ook nog eens onklaar weg hadden gezet, werd dit voor Bommen Berend een gevoelige nederlaag. De legende vertelt ook dat Willem Maartensz. een flinke beloning voor zijn optreden kreeg. Hij zou namelijk een boerderij mogen bouwen op de plek die later de
Staakenborgh zou heten (tussen
Vlagtwedde en
Bourtange). De gebeurtenis van het militaire treffen bij de Spinberg staat ook wel bekend als de Slag bij Jipsinghuizen (1665). Straatnamen als Heidenslegerweg en het Bisschopskerkhof herinneren hieraan.
[bewerken]De opmars naar de vestingstad Groningen (1672)
Nadat een reeks steden en vestingen in
Twente,
Salland en de kop van Overijssel waren ingenomen, trok het leger van de bisschop via
Bentheim naar
Coevorden waar op 7 juli het beleg werd opgeslagen. Na enkele dagen strijd, gaf de stad zich over waarna het bisschoppelijke leger richting de sterkte Bourtange trok. Daar was inmiddels al paniek uitgebroken, aangezien de pas door de bisschop veroverde vesting Coevorden als een onneembare sterkte bekend stond. In die dagen was het echter zo dat veelal de leiding van de verdediging in de vestingsteden in handen was van burgemeesterszonen, in plaats van kundige militairen. Daar kwam bij dat als de bisschop vernam dat hij het niet met kanonskogels kon winnen, hij overging op een andere strategie: namelijk die van het innemen van een stad door geld en goud. De vesting Bourtange stond echter onder leiding van de bekwame kapitein
Bernard Johan Prott. Op 11 juli 1672 eiste de Munsterse opperbevelhebber Heinrich Martel de vesting in naam van de bisschop op. Kapitein Prott en zijn garnizoen weigerden. Daarop liet Martel weten dat bij de overgave van de vesting er ook "schone conditieën" waren te bespreken, te weten: 200.000 gulden voor Prott en zijn officieren én indien dit niet genoeg was een groot adellijk stift in Westfalen. Wat Prott hierna deed was in die bange dagen een uniek staaltje van dapperheid en trouw tonen aan de Republiek. Hij weigerde en liet daarbij aan de bisschop weten dat er in Bourtange voor hem 200.000 kogels lagen te wachten indien hij het beleg niet opbrak. Na enkele dagen van beschietingen moest de bisschop in Prott en de fortresse Bourtange zijn meerdere erkennen. Het kostte hem enige moeite om daarna langs Bourtange te geraken met zijn leger, maar het lukte toch en nam in de dagen erna het Huis te Wedde in en de plaats Winschoten.
Het bestuur van de
Landschap Drenthe had inmiddels asiel gezocht en gevonden in de stad. De
drost van Drenthe was hier echter niet bij. Drost Van Bernsaw meende meer voordeel te kunnen halen uit collaboratie en had de wijk genomen naar
Kampen. Hierop benoemden de Drenten
Carl von Rabenhaupt tot drost van Drenthe. Hij had ook al de leiding op zich genomen van de Groninger verdediging.
Om richting de stad
Groningen op te trekken was het leger van de bisschop genoodzaakt om dit via de
Hondsrug te doen, over de eeuwenoude heerweg die van Groningen liep naar het Westfaalse achterland. De omliggende gebieden rond de stad die bestonden uit laaggelegen veengebieden en de Drentse beekdalen waren namelijk onder water gezet (geïnundeerd) op last van de Nederlandse opperbevelhebber Rabenhaupt.
Zijn hoofdkwartier richtte hij in in een
schansje bij het plaatsje
Deurze. De plaats van deze schans draagt sinds die tijd de naam
"het Poepenhemeltje". ("Poepen" is de verbastering van het Duitse woord "Buben", in de betekenis van "onbeschaafden".)
[bewerken]De belegering van de trotse hoofdstad van Stad en Lande
De troepen van de bisschop sloegen het beleg op voor Groningen op
21 juli. De verdedigers werden gesteund door een groot aantal gevluchte Drenten. Het gewest had zeer te lijden: het omringende platteland werd leeggeroofd door de troepen van de bisschop.
De doorslag voor de uiteindelijke beslissing tot terugtrekken lag in het feit dat zijn bondgenoot, de
keurvorst van
Keulen, een nederlaag had geleden bij het plaatsje
Nienhuis bij
Garrelsweer en zijn eigen troepen waren teruggeslagen bij
Noordhorn waardoor zijn rugdekking in gevaar kwam. Bovendien had de bisschop verzuimd om de toevoer naar de stad te blokkeren. Hij naderde de stad vanuit het zuiden, maar aan de noordzijde bleef de stad bereikbaar. De
verovering in 1594 was vooral geslaagd omdat de stad toen wel geheel ingesloten was.
De bommen van Bommen Berend raakten vooral de zuidkant van de stad, terwijl de nieuwe uitleg in het noorden van de stad buiten het bereik van zijn geschut bleef. De nieuwe omwalling van de stad die was aangelegd bij de uitleg bewees zijn waarde.
Op
28 augustus zag Von Galen zich genoodzaakt af te druipen met slechts de helft van zijn 24.000 man tellende leger.
Pas op 29 december kwam de vesting
Coevorden weer in staatse handen. Hierbij maakte Von Rabenhaupt dankbaar gebruik van Meindert van der Thijnen die kaarten van Coevoerden naar Groningen smokkelde.
De Groninger zegepraal was voor
Vondel reden tot een lofzang en voor Den Haag een lichtpunt in dit rampjaar, waarin de regering radeloos, het volk redeloos en het land reddeloos leek.
De Engelsen werden door de Nederlandse vloot van zee geveegd en het Franse leger strandde op de
Hollandse Waterlinie en het Keulse leger liep vast in de Groninger modder.
Deze dag is sinds die tijd de belangrijkste feestdag voor stad en ommelanden met een groot aantal feestelijkheden, een
kermis, een groot
vuurwerk en een muziekevenement op de drafbaan.
Sinds de opkomst van het houden van dure renpaarden door rijke Groninger boeren in de zeventiende en achttiende eeuw maken paarden een belangrijk onderdeel uit van de festiviteiten. Zo is er een paardenkeuring en zijn er drafwedstrijden. Het feest wordt vanaf
1700, na de invoering van de
gregoriaanse kalender, op
28 augustus gevierd.